Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [1]ik zag uit de zee [2]een beest opkomen, hebbende [3]zeven hoofden en [4]tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien [5]koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was [6]een naam van [gods]lastering. 1. Dit gezicht komt in vele delen overeen met het gezicht, dat Daniel gezien heeft, Dan.7:2, enz., alwaar de vier monarchieen of opperste heerschappijen in de wereld, onder dergelijke gedaante aan den profeet worden getoond. De reden waarom die bij beesten worden vergeleken, en uit de zee opkomende, is omdat zij met groot gedruis uit de samenvloeiing van vele volken, [die bij wateren vergeleken worden, hfdst.17;15], worden opgericht, en dikwijls met veel wreedheid en geweld plegen vergezelschapt te zijn. 2. Welke heerschappij hierdoor wordt verstaan, is verscheiden gevoelen. Sommige uitleggers verstaan daardoor de Romeinse monarchie, die onder heidense keizers was, toen Johannes deze openbaring heeft ontvangen, en kort na dien tijd onder keizer Trajanus in haar meeste kracht en luister is geweest. En gelijk zij de afgoden en vervolgens ook den draak dienden, zo zijn zij ook door hem bewogen om den christelijken godsdienst ten uiterste te bekrijgen. En hoewel na den tijd van omtrent 220 jaren daarna Constantijn, en beide Theodosiussen, Gratianus, en enige weinige goede en christelijke keizers de Kerk een tijdlang hebben voorgestaan, nochtans zijn ook tussenbeiden enige heidense en ketterse keizers en koningen geweest, die hun macht den draak hebben geleend, de Kerken van Christus en de rechtzinnige leraars hebben vervolgd, totdat eindelijk onder dit keizerrijk in het Westen, omtrent het jaar vier- en vijfhonderd na Christus' geboorte, dit beest ene doodwond heeft ontvangen, toen door de Noordse volken, de Longobarden, Gothen, Hunnen en Wandalen, de stad Rome tot vijf maal toe is ingenomen, en eindelijk verwoest; uit welker ondergang de antichrist eindelijk zijn rijk heeft voortgebracht, toen keizer Justinianus, omtrent het jaar 550, deze barbaarse natien heeft verdreven en ten onder gebracht, en den bisschop van Rome opnieuw heeft verheven: en dat de wrede keizer Phocas, omtrent het jaar 606 hem tot algemeen bisschop heeft verklaard. Waardoor de wond van dit hoofd van het beest weder is genezen, en onder alle volken en tongen is aangebeden; waarvan in het vervolg van het hoofdstuk door de opkomst van het tweede beest, nader zal worden gesproken. Dit gevoelen is van vele voortreffelijke leraars, en past zeer wel op meest al de leden van de beschrijving der eigenschappen van dit eerste beest. Doch hier bestaan deze zwarigheden: eerst, dat dit Romeinse rijk lang tevoren in zijn kracht was geweest, waar dit beest in dit gezicht nog als opkomende wordt vertoond; ten andere, dat het bezwaarlijk is, dat men de tijden na Constantijns komst tot het keizerdom, en enige godzalige keizers, ook hieronder moet nemen; of dat de opkomst van het tweede beest, dat is van den antichrist, onder deze vrome keizers moet worden gesteld; en allermeest, dat de twee en veertig maanden, waarvan hier vs.5 wordt gesproken, merkelijk slaan op de twee en veertig maanden of duizend tweehonderd zestig dagen, waarvan hfdst.11 vs.2,3, en op de duizend tweehonderd zestig dagen, waarvan hfdst.12 vs.6 is gesproken; welke is de tijd, dat de heilige stad van de heidenen is vertreden, en waarin de twee getuigen verwekt zijn, die de gemeente in de woestijn hebben gevoed, en waartegen dit beest krijg heeft gevoerd, gelijk daar is verklaard. Daarom wordt dit het best op de nieuwe Romeinse heerschappij geduid, die in deze stad, omtrent den tijd van de vertreding der heilige stad, en van de vlucht der Kerk van Christus in de woestijn is opgericht, en zich over de gehele christenheid vooral in het Westen heeft uitgestrekt. Welke heerschappij, daar zij tweeerlei is, namelijk een wereldse, die de antichrist boven alle koningen, prinsen en republieken direct of indirect, uitstrekt; en een geestelijke, die hij over al de bisschoppen, abten, prelaten en priesters in de Kerk aanneemt, zo worden beide deze gewelddadige machten, in dit gezicht, onder de gedaante van deze twee beesten, zeer klaar voorgesteld; gelijk hierna ook door de koninklijk opgesmukte hoer, die op dit beest zit, en door den valsen profeet, die haar vergezelt. Want dit is den apostel in dit geschrift eigen, dat de verschillende eigenschappen en werkingen van een persoon of opvolging van personen, door verschillende gezichten worden vertoond; gelijk hiervoor hfdst.11, de Kerk van Christus door den tempel en zijn voorhoven, en hfdst.12, door een vrouw met de zon bekleed, vertoond wordt. Ja, gelijk Christus zelf in deze openbaring soms als een lam, soms als een engel en priester de hemels, soms als een overwinnaar, zittende op een wit paard, werd ingevoerd. Dat nu de verklaring van al deze eigenschappen, die hier in vs.-1 volgen, op de beide heerschappijen zeer wel passen, zal in het vervolg blijken. 3. Deze zeven hoofden worden hfdst.17 vs.9 door den engel zelf verklaard te zijn de zeven bergen, waarop die grote stad, op welke de vrouw zit, die de heerschappij heeft over de koningen der aarde, gebouwd is; mitsgaders van de zeven koningen, of vorm van regering, waaraan zij onderworpen was, waarvan in hetzelfde hoofdstuk nadere verklaring zal volgen. 4. Deze woorden hierna, hfdst.17 vs.12, verklaard te zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hadden ontvangen, maar zouden hun macht op een uur met het beest ontvangen; waaraan zij hun macht voor een tijd zouden overgeven, totdat zij die weder tot zich zouden nemen; waarvan zie ook aldaar nadere verklaring. 5. Grieks diademata; een soort van gekroonde hoeden, den koning toekomende, die zij gemakkelijk van hunne hoofden zouden kunnen doen, om voor den troon van den draak en het beest te kunnen afnemen, en aan zijn voeten te leggen, gelijk de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren hunnen kronen werpen voor den troon van God en het Lam; hfdst.4 vs.10. 6. Anders, namen, namelijk, als daar is de God op aarde, de stadhouder van Christus, het hoofd en de bruidegom der Kerk, en dergelijke meer, nevens de afgodendienst, die ook door den naam van lastering in Gods Woord verstaan wordt; gelijk te zien is Jes.65:7; Ezech.20:27. Zie hiervan ook 2 Thess.2:4.